I wore a woman who didn’t suit me
with difficulty I defied the tormenting days
as the weeks passed I lost my agility
till I looked like a clunky thirties’ structure
where emotions live on top of each other
at most meeting in the hallways
and where you no longer feel any warmth, however hard you try
where the character was left behind in another time
and no one bothered to search for it
I wore a woman I didn’t want to recognize
one who was calm and cold and indifferently inaccessible
as if I had thrown the past overboard en route
and I didn’t feel it gnaw at me when my eyes were closed
the woman in me built unbreakable walls
could squeeze her way in overcrowded halls
was present at gatherings of friends
city-centre terraces, barbecues in summer
I wished the sun could scorch the walls
and that I could meet myself once more
after a long time
ik droeg een vrouw die niet bij me paste
de kwellende dagen trotseerde ik met moeite
mijn lenigheid verloor ik bij het verstrijken van de weken
tot ik op een logge bebouwing uit de jaren dertig leek
waar emoties op elkaar leven
elkaar hoogstens ontmoeten in de hallen
en waar je de warmte niet meer voelt, hoe hard je ook probeert
waar het karakter achtergelaten werd in een andere tijd
en niemand nog moeite deed om ernaar te zoeken
ik droeg een vrouw die ik niet wilde kennen
eentje van kille kalmte en onverschillige onbereikbaarheid
alsof ik het verleden onderweg overboord had gegooid
en ik het niet voelde knagen wanneer ik mijn ogen sloot
de vrouw in mij bouwde onbreekbare muren
kon zich in overvolle zalen wringen
was aanwezig op bijeenkomsten van vrienden
terrasjes in het centrum, barbecues in de zomer
ik wenste dat de zon de muren kon verschroeien
en ik mezelf weer kon ontmoeten
na lange tijd
wie gekwetst werd is niet gebroken
zei een glimlachende vrouw plots op de trein
zoekend naar de sprankel in mijn bruine ogen
ik denk dat ik haar al eerder ben tegengekomen
maar mijn geheugen laat me in de steek
gezichten passeren en vervagen meteen
en ook namen worden nog zelden opgeslagen
zelfs woorden dringen al lang niet meer tot me door
ze zijn slechts doffe klanken die botsen in mijn oorschelp
ritmisch, waarop ik rijmpjes knutselde in mijn hoofd
die morgen weer vergeten zullen worden
want ik droeg een vrouw die ik zelf om me heen heb geslagen
ik weefde haar met mijn eigen handen
wreef haar in mijn poriën tot ze verstopt raakten
wie gekwetst werd is niet gebroken
laat geen scherven van ledematen achter
maar scheurtjes in mijn huid
ze helen tot fijne gouden meanders
die de richting vormen van mijn dagen
en zijn toekomstbepalend
ze helen tot lijvige bibliotheken
van lastig te omschrijven gevoelens
van een moment dat veel te snel
of veel te traag voorbij is gegaan